Waar toetst de rechtbank op bij de beoordeling van het verzoek tot homologatie?
De WHOA biedt de rechtbank een limitatief aantal afwijzingsgronden. Dat deze gronden limitatief zijn is eigenlijk niet helemaal zuiver, omdat een aantal van die afwijzingsgronden heel ruim zijn opgezet of juist bedoeld zijn als restcategorie. Zo is een afwijzingsgrond geformuleerd als ‘wanneer er redenen zijn die zich tegen de homologatie verzetten.”
De afwijzingsgronden zijn onder te verdelen in de algemene afwijzingsgronden en de aanvullende afwijzingsgronden.
De algemene afwijzingsgronden zijn gronden die hoofdzakelijk moeten toetsen of sprake is van een eerlijk akkoord, gericht op een zuiver proces. Bevindt de schuldenaar zich in de vereiste pre-insolventietoestand? Zijn de schuldeisers en aandeelhouders voldoende geïnformeerd? Zijn de stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders in de juiste klasse ingedeeld en voor het juiste bedrag? Is er sprake van of sprake geweest van bedrog of hebben bepaalde schuldeisers met de schuldenaar nog nog een aparte regeling getroffen, een zogeheten sluipakkoord? Zijn bepaalde kosten gemoeid met de WHOA-procedure voldaan? Maar ook; is de nakoming van het akkoord voldoende gewaarborgd, oftwel is sprake van – in goed Engels – deal certainty?
Wanneer één of meer van deze vragen door de rechtbank met nee moet worden beantwoord, dan wijst de rechtbank het verzoek tot homologatie van het betrokken akkoord af. Kunnen alle vragen door de rechtbank met ja worden beantwoord, dan honoreert de rechtbank het homologatieverzoek, tenzij bezwaar is gemaakt en een beroep is gedaan op een van de aanvullende afwijzingsgronden.
De aanvullende afwijzingsgronden richten zich op de toets of het akkoord het uiteindelijke resultaat eerlijk verdeeld tussen de betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Van een oneerlijke verdeling is bijvoorbeeld sprake wanneer:
- bij de verdeling van de waarde van het akkoord een MKB-schuldeiser, zonder dat daar een zwaarwegende reden voor wordt gegeven, minder dan 20% van zijn vordering ontvangt; of
- de zogeheten ‘absolute priority rule’ wordt geschonden; of
- de ‘best interest of creditors’ test niet wordt gehaald; of
- de gewone schuldeisers niet het recht hebben te kiezen voor een uitkering in geld; of
- de gezekerde schuldeisers niet de mogelijk hebben te kiezen voor een uitkering anders dan in geld.
Voordat de rechtbank beslist kunnen de schuldenaar, de herstructureringsdeskundige of de observator – als één van hen is aangesteld – en de schuldeiser of aandeelhouder die een verzoek tot afwijzing heeft ingediend, hun zienswijze kenbaar maken.
Bovendien kan de rechtbank een onafhankelijk deskundige aanwijzen die onderzoek verricht en verslag uitbrengt over één van de toetsen die de rechtbank moet uitvoeren.